Strijdende scholen |
In Roorda's boek Omniconomie (2021; Engels: Omniconomics, 2022) beargumenteert de auteur in hoofdstuk 6 dat de huidige economische 'wetenschap', die nog helemaal geen wetenschap is maar slechts een protowetenschap, onmiskenbaar voldoet aan een van de zeven kenmerken van protowetenschap: strijdende scholen. Deze pagina geeft enkele citaten en een afbeelding uit het boek weer.
Scholen in de hedendaagse proto-economische 'wetenschap'
Het zijn er tientallen: de scholen die in de hedendaagse economische 'wetenschap' elkaar bevechten om de kern van hun vakgebied. Ik heb een poging gedaan om er een grafisch overzicht van te maken; het resultaat zie je in de onderstaande figuur (Figuur 6.1 in het boek). Voor dat doel heb ik gebruik gemaakt van een verscheidenheid aan bronnen. 1, 2, 3, 4
Maar dat viel niet mee, omdat de diverse bronnen het niet heel erg met elkaar eens zijn. In de eerste plaats over wat nu precies een economische school is en wat niet; en in de tweede plaats, welke school ontstaan is uit welke eerdere, of uit combinaties of een synthese van meerdere scholen. De figuur is dan ook een subjectieve interpretatie van mij. Beschouw daarom de figuur niet als een absolute waarheid maar als een ruwe schets van de economische theoretische realiteit. Correcties en aanvullingen zijn welkom.
Je ziet in de figuur een verzameling van acht vormen van de Nieuw-Institutionele school: van normatief tot en met feministisch. Dat rijtje kun je zien als illustratief; ik had vergelijkbare rijtjes aan andere scholen kunnen hangen.
Ik kan het niet helpen: als ik deze figuur bekijk, dringt zich de vergelijking op met de geschiedenis van de kerkgenootschappen in en buiten Nederland. Daarvan zou je een vergelijkbaar schema kunnen maken – dat al evenzeer subjectief zou zijn – waarin Rooms-Katholiek, hervormd en gereformeerd tot de kernscholen behoren, die vervolgens splitsen in een massa aan grote en kleine kerken en splinters. Ook dat schema kent zijn synthesen, bijvoorbeeld de Protestantse Kerk in Nederland.
Net als ieder kerkgenootschap heeft ook iedere economische school zijn eigen verhaal. Met hulp van enkele deskundige auteurs vat ik er een paar samen. 1, 5
Korte verhalen van enkele economische scholen
Volgens het neoklassieke verhaal bestaat de economie uit individuen, die volledig egoïstisch zijn en altijd rationeel handelen. Economie gaat vooral over handel en consumptie, en verandert voornamelijk als gevolg van individuele beslissingen.
Aanbeveling: vrije markt met bescheiden overheidsinvloed.
Het verhaal van de Oostenrijkse school lijkt daarop, maar legt meer nadruk op traditie als bron van menselijk handelen.
Aanbeveling: geef de vrije markt alle ruimte!
Het marxistische verhaal vertelt echter dat de economie is opgebouwd uit klassen. Mensen zijn egoïstisch en rationeel, behalve wanneer arbeiders strijden voor socialisme. Economie gaat vooral over productie; veranderingen komen voort uit klassenstrijd, kapitaalgroei en technologische vooruitgang.
Aanbeveling: socialistische revolutie gevolgd door centrale planning.
Ook in de Keynesiaanse school legt men de nadruk op klassen. Mensen zijn niet heel rationeel, ze worden gedreven door gewoonten en instincten. De keynesianen zijn het onderling niet eens over de rol van egoïsme, over wat het hoofdonderwerp is van de economie (productie, volgens sommigen) en over economische ontwikkeling.
Aanbeveling: actief fiscaal beleid gericht op herverdeling ten behoeve van armoedebestrijding.
Volgens het verhaal van de institutionele school bestaat de economie – niet verrassend – uit instituten, en bovendien uit individuen. Het menselijk gedrag komt voort uit diverse mentale lagen: instinct, gewoonte, geloof, ratio. Meer dan de neoklassieken wordt nadruk gelegd op productie. Economische veranderingen komen (uiteraard) voort uit wisselwerkingen tussen individuen en instituties.
Over aanbevelingen voor beleid zijn de institutionalisten het onderling niet eens.
De behavioristen beschikken over de rijkst gevulde economie, want voor hen bestaat die niet alleen uit individuen en instituties maar ook uit organisaties. De gelaagdheid van het menselijk gedrag die de institutionalisten beschrijven, erkennen de behavioristen slechts in beperkte mate.
Aanbeveling: niet per se tegen overheidsingrijpen.
De Schumpeteriaans georiënteerde school vertelt graag over niet-rationeel ondernemerschap als drijfveer voor menselijk gedrag. Economie gaat volgens hen over productie, ontwikkeling is het gevolg van technologische innovatie.
Aanbeveling: geen, aangezien het kapitalisme sowieso gedoemd is om weg te teren.
Naast de vergelijking met de gschiedenis van de Kerken in Nederland is er ook nog een andere boeiende vergelijking te maken.
Scholen in de proto-biologie
Wetenschapsfilosoof Thomas Kuhn noemde in 1970, als voorbeeld van protowetenschap, de studie van erfelijkheid en evolutie voor het midden van de negentiende eeuw. Deze voormalige protowetenschap is inmiddels ronduit volwassen geworden. De negentiende-eeuwse situatie lijkt op die in het huidige economische vakgebied, kijk maar.
In de 19e-eeuwse protobiologie speelde naast de vraag naar de mysterieuze levenskracht – odyle, élan vital – nog een andere belangrijke kwestie. Naarmate meer fossielen gevonden werden van planten en dieren die nergens levend werden gezien, werd de vraag steeds dringender, waar de natuurlijke soortenrijkdom vandaan komt. Vanzelfsprekend ontstonden er verschillende ‘scholen’.
Zo lanceerde Joseph Gottlieb Kölreuter de gedachte dat soorten veranderen dankzij een proces dat ‘transmutatie’ genoemd werd, als gevolg van hybridisatie, dat wil zeggen door vermenging van soorten. 6 De transmutationistische school werd behoorlijk populair onder protobiologen.
Een andere befaamde natuurvorser, Jean Baptiste Lamarck, gebruikte een iets andere term: ‘transformatie’. 7 Volgens hem en zijn navolgers in de ‘Lamarckistische’ of ‘transformationistische school’ ontstaan simpele levensvormen uit levenloze materie door ‘generatio spontanea’, spontane voortbrenging, waarna een vitalistische levenskracht de soorten ‘omhoog’ stuwt in de richting van een toenemende complexiteit. Eigenschappen die door individuele exemplaren van een soort worden verkregen als gevolg van aanpassing aan de omgeving, kunnen direct worden doorgegeven aan het nageslacht – aldus de Lamarckisten.
Voortbouwend op de transformationistische school, ontwikkelden Robert Knox en Robert Grant hun eigen ‘Edinburgh school’, die nadruk legde op overeenkomsten in lichaamsvorm of -structuur tussen soorten (‘homologie’) als aanwijzing dat ze gemeenschappelijke voorouders hadden. Hun opvatting was iets te simpel maar wel ‘warm’.
Charles Babbage verkondigde een andere hypothese. 8 God heeft, volgens Babbages theïstische evolutieleer, met behulp van Zijn almacht en alwetendheid tijdens de schepping natuurlijke wetten gecreëerd die maken dat in de loop van de wereldgeschiedenis nieuwe soorten op de gepaste momenten ontstaan.
Aan Robert Chambers danken we de orthogenistische of teleologische school, die vermoedt dat soorten ontstaan volgens een ‘orthogenetisch’ (vanaf het begin recht op het doel afgaand) plan dat als einddoel het ontstaan van de mens heeft. 9
Geoloog Charles Lyell meende net als Chambers dat soorten onveranderlijk zijn maar geloofde in een soort continu voortschrijdend scheppingsproces van verdwijnende en verschijnende soorten, niet op grond van een goddelijk plan maar doordat leefomgevingen veranderen. 10
Ook Georges Cuvier hield vol dat soorten onveranderlijk zijn. Volgens hem is dat omdat hun onderdelen te fijn onderling zijn afgestemd: elke kleine verandering zou desastreus uitpakken. 11
Dit misverstand treffen we zelfs nu nog aan bij creationisten, die daarmee blijven trachten te bewijzen dat alle levende soorten ontworpen en gecreëerd zijn door een god of een superintelligentie, 12, 13 ondanks zorgvuldige weerleggingen van de onveranderlijke fijne afstemming. 14, 15
En er was nog een groep die zich verzette tegen de transmutatieleer. Dat waren de naturalisten, beïnvloed door Duitse aanhangers van de filosofische stroming genaamd idealisme waartoe Goethe en Hegel behoorden. Naturalisten Louis Agassiz en Richard Owen waren ervan overtuigd dat soorten niet konden veranderen omdat iedere soort de belichaming is van een ‘idee’ in de geest van de Schepper.
Al deze scholen mengden vrolijk gedachten van wetenschappelijke, filosofische en religieuze aard en trokken conclusies die niet empirisch te verifiëren waren. Totdat in de loop van de 19e eeuw het bewijsmateriaal zich opstapelde dat soorten echt veranderen; sterker nog: dat de geschiedenis van onze planeet een komen en gaan van evoluerende soorten is. Enfin, je weet hoe dat afliep. Charles Darwin publiceerde in 1859 zijn beroemde boek ‘On the Origin of Species’, gevolgd door nog enkele andere belangrijke werken, die gezamenlijk de biologie in de volwassen wetenschappelijke fase brachten. Daarin is evolutie het grote verbindende thema van het gehele vakgebied geworden. De impetuswoorden odyle, transmutatie en orthogenese zijn door de zijdeur verdwenen.
Bronnen:
1. Chang, Ha-Joon (2014): Economics: a user’s guide. Pelican, London. Vertaald als: Economie: de gebruiksaanwijzing. Nieuw Amsterdam, Amsterdam 2014.
2. Snowdon, Brian & Howard R. Vane (2005): Modern Macroeconomics: Its Origins, Development and Current State. Edward Elgar, Cheltenham, UK.
3. LK (2014): Modern Schools of Economics: A Family Tree.
Retrieved from http://socialdemocracy21stcentury.blogspot.com/2014/04/modern-schools-of-economics-family-tree.html.
4. Samuelson, P.A. & Nordhaus, W.D. (1985): Economics. McGraw-Hill, New York.
5. Durden, T. (2014): The Pocket Guide To Understanding The Different Schools Of Economics. Retrieved from
http://www.zerohedge.com/news/2014-06-25/pocket-guide-understanding-different-schools-economics.
6. Kölreuter, J.G. (1761, 1763, 1764, 1766): Vorläufige Nachricht von einigen das Geschlecht der Pflanzen betreffenden Versuchen und Beobachtungen, nebst Fortsetzungen 1, 2 und 3. Leipzig: in der Gleditschischen Handlung.
7. Lamarck, Jean-Baptiste (1809): Philosophie Zoologique ou exposition des considérations relatives à l'histoire naturelle des animaux. Museum d'Histoire Naturelle (Jardin des Plantes), Paris.
8. Babbage, Charles (1837): The Ninth Bridgewater Treatise, a Fragment. John Murray, London. Reissued by Cambridge University Press 2009, ISBN 978-1-108-00000-0. Retrieved from https://books.google.com/?id=RlgEAAAAQAAJ.
9. Chambers, Robert (1844): Vestiges of the Natural History of Creation. John Churchill, London.
Retrieved from https://archive.org/details/vestigesofnatura00unse/page/n3.
10. Lyell, Charles (1832): Principles of Geology: being an attempt to explain the former changes of the Earth's surface, by reference to causes now in operation. Vol. II, John Murray, London.
11. Cuvier, Georges (1827): Essay on the Theory of the Earth (5th ed.). London: T. Cadell.
Retrieved from http://www.aughty.org/pdf/on_theory_earth.pdf.
12. Behe, Michael J. (1996): Darwin’s Black Box. The Free Press, New York.
13. Dembski, William A. (1998): The Design Inference: Eliminating Chance through Small Probabilities. Cambridge University Press, doi:10.1017/CBO9780511570643.
14. Dawkins, Richard (1996): Climbing Mount Improbable. Viking, Harmondsworth, UK. Vertaald als: Het toppunt van onwaarschijnlijkheid. 1996, Contact, Amsterdam.
Evolutiebioloog Richard Dawkins besteedt in zijn hoofdstuk 5 onder meer ruimschoots aandacht aan een beroemde kwestie: het ontstaan van het oog.
15. Miller, Kenneth R. (1999): Finding Darwin’s God: A Scientist’s Search for Common Ground between God and Evolution. Cliff Street Books, New York.