U gebruikt een verouderde browser. Wij raden u aan een upgrade van uw browser uit te voeren naar de meest recente versie.

Algemene filosofie:    Bouwpakket voor een Wereldbeeld                         < Previous page       Next page >

If the availability of the texts on this website violates copyrights or any other rights of persons or organizations, please contact Niko Roorda, and the issue will be solved asap. 

As these books are all in Dutch, this page continues in Dutch.


Bouwpakket voor een Wereldbeeld is een langlopend en nog lang niet voltooid project: het schrijven van een algemeen filosofisch boek.

Enkele gedeelten worden op deze pagina getoond. Klik op een link om ernaartoe te gaan.

Uit hoofdstuk 1, Zuigen:

    12. De Twee Wetten van Behoud van Dingen
    13. De Wet van de Gelijkenis
    14. Tijd en oorzaak

Uit hoofdstuk 2, Magische gedachten:

    31. Gelijkende gebeurtenissen
    32. De Wet van Mij
    33. Gretiggelovig

Uit hoofdstuk 4, Verklaren:

    62. De Wetten van de Eenvoud

 

Afbeelding in Bouwpakket voor een Wereldbeeld:
de Wet van Pech

Uit hoofdstuk 1: Zuigen

12. De Twee Wetten van Behoud van Dingen

Drie-eenheid, God, dat is allemaal nog veel te vroeg. Ik was nog maar een peutertje, en hield me met zulke gewijde onderwerpen nog helemaal niet bezig.

Weet u wat ik ontdekte, in die tijd? ‘Ding’. Of ‘object’, als u wilt. Dat was een prachtig verklaringsbeginsel! Het bleek namelijk, dat je de wereld kon opknippen in losse, afzonderlijke stukken. Gaandeweg kregen die zelfs allemaal eigen woorden. ‘Ma’ bijvoorbeeld, dat was dat grote gele ding aan de hemel. ‘Ma’ was ook dat ding met de zuigdingen. ‘Boe’ was alles wat volgens ‘Ma’ ‘boe’ zei, dat wil zeggen, alles wat poten had en rondrende. (Later leerde ik dat wielen geen poten zijn, met andere woorden, dat auto’s geen koeien zijn.) ‘Ha’ waren die dingen die in de wieg boven mij zweefden en die ik op den duur leerde besturen.

Ik wandelde ontspannen door het park. Michiel zat in de kinderwagen en wees lantaarnpalen aan, die ‘bah’ heetten (een afkorting van ‘paal’) en bomen, ‘boh’.

Ineens wees Michiel omhoog, in de lucht, en zei ‘ma!’. Ik keek op en jawel, daar hing inderdaad een smalle, bleke maan, al ruimschoots voorbij zijn laatste kwartier. De maan was nauwelijks zichtbaar, want hij stak bijna niet af tegen de blauwe lucht. Michiel vond ‘m prachtig, en hij raakte er niet over uitgepraat. Het was dan ook heel knap van hem: hij had de maan nog nooit in het echt gezien, alleen op plaatjes in een paar boekjes.

We waren nog niet lang binnen, toen Michiel me bij de hand pakte en me naar de voordeur trok, ‘ma! ma!’ roepend. We gingen naar buiten en bekeken de maan opnieuw.

Binnen tekende ik op een groot vel papier de omtrekken van een maan. Halverwege het inkleuren daarvan pakte Michiel me het krijtje uit de hand en begon zelf in te kleuren, op zijn manier.

Nog vele malen die ochtend zijn we de maan gaan bekijken, steeds op zijn aandrang.

De volgende ochtend was zijn moeder als eerste uit bed, met hem samen. Zodra ze beneden waren trok hij haar aan haar hand mee naar buiten, terwijl hij ‘ma! ma!’ riep, hoewel zij niets over de maan had gezegd. Ook die ochtend heeft hij de maan talloze keren bewonderd.

Boekje van Michiel, 10 oktober 1993: Michiel, 1¼ jaar oud. Genotuleerd door mij.

Na verloop van tijd, toen ik het ding ‘ik’ uitgevonden had (een jaartje of wat voordat ik ook het woord ‘ik’ leerde gebruiken), kwam ik tot de conclusie dat je de wereld kon indelen in twee soorten dingen: dingen die tot ‘ik’ behoorden, zoals ‘ha’ en ‘voe’, en dingen die dat niet deden, zoals ‘ma’ en ‘ma’. Het werd steeds overzichtelijker!

Nou ja, en daarna kwam er een spannende onderzoeksfase waarin ik probeerde te ontdekken of al die ‘dingen’ konden verdwijnen, en zo ja, of ze dan ooit nog weer terugkwamen.

Mamma ging weg. En kwam weer terug. Ging weer. Kwam terug. Keer op keer! Dat geeft een mens vertrouwen.
In de nachten kwam het duister. Niets was nog zichtbaar. Zou het allemaal weg zijn… en zelfs weg blijven? Huilen van angst.
Iemand legde een zakdoek over mijn bal. Bal weg! Of over mijn hoofd. Alles weg! Ongerustheid. Zou het…?

Pappa:      Kiekeboe! (trekt zakdoek weg.)
Michiel:    (schaterlach van opluchting)

Pappa:      Kiekeboe! (trekt zakdoek weg.)
Michiel:    (schaterlach van opluchting)

Pappa:      Kiekeboe! (enz.)

1993: Dialogen met mijn zoon, 1 jaar oud (hij). Genotuleerd door mij.

Al die spannende experimenten leidden ruwweg rond mijn eerste verjaardag tot een nieuw verklaringsbeginsel: behoud. Met twee eigen natuurwetten.

De Eerste Wet van Behoud van Dingen:

    Dat wat is, blijft.

De Tweede Wet van Behoud van Dingen:

    En als het even weg is, komt het terug.

Dát geeft nog eens zekerheid!

Zestien jaren na mijn eerste verjaardag, toen ik sterrenkunde en theoretische natuurkunde studeerde, ontdekte ik dat wij natuurkundigen precies hetzelfde doen, namelijk: zekerheden ontlenen aan behoudswetten. De wet van behoud van energie bijvoorbeeld. Die kennen veel mensen zelfs van de middelbare school. Daarnaast heb je de wet van behoud van impuls, die van behoud van impulsmoment, van elektrische lading, van baryongetal, van vreemdheid (echt waar) en nog veel meer. Dat wat is, blijft. Vet!

Geloof het of niet: zelfs die behoudswet nummer 2, over de onzekerheid en angst van ‘als het even weg is’, is door de natuurkundigen overgenomen. Het heet daar: de onzekerheidsrelaties van Heisenberg. Ook wij natuurkundigen weten diep in ons hart, zelfs als de wet van behoud van energie even hapert (want dat doet-ie zo nu en dan): het komt weer goed.

Ook hier kun je zien dat peuters feitelijk precies hetzelfde doen als wetenschappelijk onderzoekers. Op dat ene dingetje na, maar daar kom ik zo op, had ik u beloofd.

Aan natuurwetten zoals het behoud van energie was ik natuurlijk nog lang niet aan toe toen ik 1 was. Maar de eerste behoudswetten had ik te pakken, en dat was een grote ontdekking. Deskundigen (zoals ontwikkelingspsycholoog Jean Piaget) noemen dit verschijnsel objectpermanentie, en het is iets dat iedere peuter op een gegeven moment ontdekt: u hebt het ook gedaan.

 Tegen de tijd dat objectpermanentie zich in mijn hoofd nestelde, verscheen het ene na het andere nieuwe verklaringsbeginsel in datzelfde hoofd. Ook het aantal begrippen dat ik ontdekte nam snel toe. Ik kwam lekker op gang, net als mijn zoon een generatie later.

 

13. De Wet van de Gelijkenis

Een prachtig beginsel, zo ontdekte ik, was verwantschap. Daar kon je heel veel mee! Het bleek namelijk, dat bepaalde objecten iets met elkaar te maken hadden. Zo vertelde ik u al dat sommige dingen, handen bijvoorbeeld, verwant waren aan ‘ik’. En ook dat twee borsten, twee handen en een gezicht aan elkaar verwant waren. Ze hoorden bij elkaar! Waar de handen gingen, gingen ook de borsten en het gezicht – min of meer, met een verschil van maximaal een meter of zo. Samen ben ik ze later ‘Mamma’ gaan noemen.

Mamma en Pappa lijken op elkaar: eveneens een soort verwantschap, maar dan weer anders. Ik ben ze op een gegeven moment allebei ‘mensen’ gaan noemen, ook al zo’n behulpzaam nieuw begrip, vooral toen ik vervolgens ontdekte dat ik zelf ook tot die categorie behoorde. Zo’n gelijkenis is een bijzondere en hoogst interessante vorm van verwantschap. Met een eigen natuurwet.

De Wet van de Gelijkenis:

    Dingen die op elkaar lijken doen dingen die op elkaar lijken.

Bijvoorbeeld: als twee dingen allebei borsten zijn, geven ze allebei melk. Als twee dingen allebei handen zijn, kunnen ze allebei aaien. Erg goed om te weten, geeft een hoop inzicht in hoe de wereld werkt.

Ook dit machtige principe, gelijkenis, wordt intensief door wetenschappers benut. Door biologen bijvoorbeeld, die er hun gevierde verklaringsbeginsel ‘evolutie’ op baseren: soorten die op elkaar lijken zijn verwant aan elkaar. Vermoedelijk dan, want dat principe kent een aantal lelijke instinkers, dus dat is nog uitkijken. Kent u de walvis?

Oh, en weet u wat ook een geweldig verklaringsbeginsel bleek te zijn? Tegendelen! Daar kun je ongelooflijk veel mee begrijpen. Tegenover boven staat onder. Tegenover huilen staat lachen. Lief – stout. Beloning – straf. Wel – niet. Links – rechts. Ik – rest van de wereld. Jongens – meisjes.

Ja, als je het idee van de tegendelen eenmaal te pakken hebt, zie je het overal om je heen.
Yang – yin. Plus – min.
Voor – achter. Voor – na. Voor – tegen.
Noord – zuid. Zwart – wit. Arm – rijk. Vriend – vijand. Wij – zij.

‘Tegendeel’ is zelf ook een tegendeel. Van verwantschap. Verwantschap vertelt je hoe dingen bij elkaar horen, tegendelen vertellen je hoe ze dat juist niet doen.

‘Tegendeel’ is bovendien een verwantschap. Een soort spiegelbeeldige verwantschap: vóór is net zoiets als áchter, maar dan andersom.

 

14. Tijd en oorzaak

Veel van mijn kinderlijke natuurwetten hadden, ik zei het u al, de vorm van alsdan. Dat betekent dus, dat er eerst iets gebeurde, en dat er daarna iets anders gebeurde, op zo’n manier dat daar een vast patroon in zat.  Dat principe leidde uiteindelijk tot een van de meest succesvolle verklaringsbeginselen van allemaal: causaliteit. Oorzaak en gevolg.

Het woord ‘causaliteit’ ben ik natuurlijk pas jaren later gaan gebruiken. (Cause = oorzaak, in het Engels.) Maar het idee ‘oorzaak’ was er al vroeg. Dat ontwikkelde zich op een heel natuurlijke manier. Het alsdan-begrip leidde tot de ontdekking van ketens van gebeurtenissen, bijvoorbeeld de keten die ik al noemde:

Als dorst dan huilen dan zuigdingen dan lachen.

Het kon natuurlijk niet uitblijven dat ik daar een idee van tijd uit afleidde. Dat is geen kleinigheid: in de theoretische natuurkunde hanteren we tijd als een van de allerbelangrijkste verklaringsbeginselen, hoewel we niet echt precies weten wat dat is. Dat geldt ook voor anderen. Een van de grondleggers van de katholieke kerk zei ooit:  ‘Ik weet prima wat tijd is, behalve als ik het je moet uitleggen.’ Dat is een prachtige manier om een verklaringsbeginsel te beschrijven.

Wat is dan de tijd? Wanneer niemand het mij vraagt, weet ik het; wanneer ik het iemand, op zijn vraag, zou willen uitleggen, weet ik het niet. Augustinus van Hippo: Belijdenissen, Boek 11, hoofdstuk 14, 400.

Tijd is een rivier, een woeste stroom van alles wat gebeurt. Keizer Marcus Aurelius, 180

Tijd is een rivier die mij voortsleept, maar ik ben de rivier. Jorge Luis Borges, 1952

Tijd is een spel, dat prachtig door kinderen wordt gespeeld. Herakleitos, ca. 500 v. Chr.

Tijd is wat voorkómt dat alles tegelijk gebeurt. Ray Cummings, 1922

Tijd is een reisgenoot die ons eraan herinnert om ieder ogenblik te koesteren. Kapitein Jean-Luc Picard, Star Trek, 1994

Tijd is de beste medicijn. Ovidius, 1

Tijd is de beste leraar. Helaas doodt hij al zijn leerlingen. Hector Berlioz, 1856

Tijd is geld. Benjamin Franklin, 1748

Tijd is geldverspilling. Oscar Wilde, 1894

Tijd is een zwarte vogel gevangen in een rood glas wijn. Ben Cami, Vlaams dichter (1920-2004)

Tijd was in het begin voor mij vooral zoiets als het verschil tussen ‘nu’ en ‘straks’. ‘Als je nu je groente opeet, krijg je straks een toetje!’

Maar hoe ouder je wordt, hoe meer verleden je verzamelt. Dus op een gegeven moment evolueerde dat eerste tijdsbegrip tot de keten vroegernulater. En hoe meer dat gebeurde, hoe meer het opviel dat gebeurtenissen in vaste volgordes optreden. En zo ontstond vanzelf de constatering: het eerdere veroorzaakt het latere.

Aanvankelijk leken alleen bepaalde dingen een oorzaak te hebben. Maar het grappige is, dat ik het oorzaak-idee intuïtief ben gaan uitbreiden tot: alles wat gebeurt heeft een oorzaak. Natuurwet: zonder oorzaak kan niets gebeuren.

Toen ik als tiener boeken over het heelal verslond, kostte het me dan ook even moeite om te ontdekken dat die gedachte (niets gebeurt zonder oorzaak) niet altijd hoeft op te gaan. Ik kom daar verderop op terug.

Op deze plaats merk ik alleen op dat ik met mijn iets te ijverig toegepaste verklaringsbeginsel ‘oorzaak’ een onterechte generalisatie maakte.

Een eh…

Uit hoofdstuk 2: Magische gedachten

31. Gelijkende gebeurtenissen

Verwantschap of gelijkenis bestaat niet alleen tussen dingen. Je kunt ze ook vinden als je gebeurtenissen vergelijkt. Ook dat leidt tot interessante magische overtuigingen.

Zo lag ik een tijdje geleden ’s avonds in bed een cryptogram op te lossen. Dat doe ik graag, het helpt me om in slaap te vallen, omdat je je bij zo’n puzzel niet moet concentreren maar je geest juist ruim moet laten dwalen om oplossingen te vinden.

10 horizontaal:

Een verbinding naar de site van Sanquin is vol risico. (9)

Bron: Cryptotaal, 5 stippen cryptogrammenperiodiek. Jan Meulendijks (red.), Denksport, november 2014. Door mij opgelost, liggend in bed met een schemerlampje aan, op de late avond van 22 november 2014. Misschien was het zelfs al de vroege ochtend van 23 november.

Hoe Sanquin de Amerikaanse markt probeert te veroveren
Maar al te graag wil de stichting Sanquin Bloedvoorziening de Amerikaanse markt op. Maar daar wachten de lusten én de lasten. Het kost miljoenen om de Amerikanen tevreden te stellen.

Bron: Volkskrant, ochtend van 23 november 2014. Door mij gelezen tijdens het ontbijt. Met zo’n felle daglichtlamp aan om wakker te worden.

Nu had ik nog nooit van Sanquin gehoord, dus het cryptogram verschafte mij een lastige opgave. Maar ik vond eerst een paar dwarsletters, realiseerde me toen dat de Frans klinkende naam Sanquin associaties met bloed opriep (naar het Franse sang, bloed dus), en vond uiteindelijk de oplossing. Wilt u hem weten (spoiler alert!): het was bloedlink.

De volgende morgen las ik het ochtendblad en trof daar een paginagroot artikel over de bloedleverancier Sanquin aan.

Hee, was dát even toevallig! Binnen acht uren kwam ik langs twee totaal verschillende wegen hetzelfde woord tegen, terwijl ik het daarvoor nog nooit van mijn leven had gezien. Dat moest wel een diepere betekenis hebben, het kon niet anders.

Hebt u dat ook wel eens gehad? Vast wel, en toen hebt u waarschijnlijk ook ‘Hee!’ geroepen, al dan niet hardop, of iets vergelijkbaars. Bijna iedereen komt zo nu en dan zulke merkwaardige toevalligheden tegen.

De verleiding is dan groot om te vermoeden dat er méér achter zit. ‘Het toeval bestaat niet’, zo heet het dan, of: ‘Niets is toevallig’.

De bekende psycholoog Carl Gustav Jung bedacht er zelfs een naam voor: synchroniciteit, het samen optreden van vergelijkbare gebeurtenissen op een betekenisvolle manier. Zoals causaliteit een verklaringsbeginsel is voor wat na elkaar plaatsvindt, zo is synchroniciteit een even goed verklaringsbeginsel voor wat naast elkaar gebeurt, aldus Jung.

Zinvolle coïncidenties zijn denkbaar als zuivere toevalligheden. Maar naarmate hun aantal toeneemt en de overeenkomst groter en nauwkeuriger is, wordt het steeds minder waarschijnlijk en meer ondenkbaar dat hier sprake is van toeval. Dat wil zeggen: ze kunnen niet meer voor zuiver toeval doorgaan, maar moeten bij gebrek aan causale verklaringen als ordeningen volgens een bepaald plan opgevat worden.

Carl Gustav Jung: Brief aan de fysicus Wolfgang Pauli.

Op zichzelf hebben Jung en zijn aanhangers gelijk: synchroniciteit is als verklaringsbeginsel in principe niet beter of slechter dan causaliteit, als je de wereld wilt vangen in een wereldbeeld. Beide zijn toepassingen van het magische beginsel van de gelijkenis. Wanneer je gretiggelovig bent, dan omarm je de beide principes met evenveel enthousiasme.

Ben je wat minder gretiggelovig, dan bekruipt je de neiging om een kritische vraag te stellen. Is het wel zo dat betekenisvolle toevalligheden vaker voorkomen dan de statistiek aannemelijk maakt? Met andere woorden: is synchroniciteit nodig als verklaringsbeginsel, of hoeft er helemaal niets verklaard te worden?

Ik wil dat onderzoeken met wat hulp van mijn tuinkikker. Er woont namelijk al een aantal jaren een kikker in mijn tuin. Een echte, een levende. Ik zie hem niet vaak, maar soms – zo eens in de paar maanden – hipt hij over het tuinpad of slaat hij op de vlucht als ik de tuin besproei. In de zomer hoor ik hem ’s avonds laat vaak scharrelen in de struiken, heel gezellig.

Nu heb ik een klein terrasje in mijn tuin, van 20 bij 21 tegels. Om de betekenis van het toeval te onderzoeken, stelde ik mij het volgende voor. Laat mijn tuin eens uitsluitend uit dat terrasje bestaan, met hoge muren of schuttingen eromheen. En dan had ik niet één maar wel tien kikkers op dat terrasje. Nergens een plekje om je te verstoppen, alle tien kikkers goed zichtbaar. En die kikkers, die springen elk één keer per minuut precies tegelijk hoog op, om daarna op een volstrekt willekeurige tegel te landen. Nooit op de naadjes, altijd netjes binnen de randen van een tegel – zoals ik als kind ook graag deed (en nu nog wel, beken ik). Kikkers met een bescheiden OCS dus, een obsessieve-compulsieve stoornis (DSM-V 300.3 / F42).

Tien dwangmatige kikkers op 420 tegels, die elke minuut een willekeurige nieuwe tegel opzoeken. Hoe lang zou het duren voordat twee kikkers toevallig op dezelfde tegel landen?

Wel, om eerlijk te zijn: dat kán natuurlijk al direct in de eerste minuut zijn, waarom niet. Maar die kans is vrij klein. Ik zal u niet lastigvallen met hoe je dat uitrekent: als u een statisticus bent kunt u het zelf, en anders vindt u dat wellicht vrij saai. De kans dat alle kikkers in de eerste minuut ieder op een eigen tegel landen is 90% (om preciezer te zijn: 89,766%), en dus is de kans op minstens één toevallige ontmoeting 10%. Per minuut, niet alleen in de eerste minuut maar ook in elke volgende.

En als je nu eens langer wacht? Na twee minuten is de kans op geen enkele ontmoeting 90% van 90%, dat is 81%, en de kans op wél minstens een ontmoeting dus 19%. Na zes minuten is het ongeveer fifty-fifty. Iets nauwkeuriger: de kans op minstens één ontmoeting (in al die 6 minuten) is 47,7%. Na 21 minuten is het tamelijk onwaarschijnlijk geworden dat er nog altijd geen ontmoeting is, namelijk nog maar 10%. En na een uur is die kans geslonken tot 0,15%. Hoogstwaarschijnlijk zijn er dan dus wel al kikkers bij elkaar op visite geweest, al weet je dat van tevoren nóóit helemaal zeker, zelfs niet als je een vol jaar wacht.

Maar één ding staat vast: als je bereid bent om desnoods tot in de eeuwigheid te blijven kijken, gaat het een keer gebeuren.

Nou vooruit. Als u het toch graag wilt weten: dit is de toverspreuk om de kans op minstens één ontmoeting vast te leggen. Wilt u dit niet weten: sla het gerust over.

 

 

 Kies daarbij N = 420 tegels, k = 10 kikkers, en t = het aantal minuten dat je zit te wachten.

In een (Engelstalig) Excel spreadsheet typt u deze bezwering als volgt in:

         = 1-Power(Combin(N;k)*Fact(k)/Power(N;k);t)

waarbij u de cellen die N, k en t bevatten ook die namen moet geven. Geef deze cellen de waarden 420, 10 en een tijd die u kiest, en u krijgt direct de getallen die ik u gaf.

Tijdens dat kikkerspel hebben u en ik samen goed op zitten letten. En op een gegeven moment: jawel hoor, we zien een kikker die precies op een tegel landt waar zojuist, een halve seconde eerder, een soortgenoot is terechtgekomen. Wat denkt u dat die kikker nu zegt?

 

32. De Wet van Mij

‘Kwaaak!’ natuurlijk. Kikkers kunnen helemaal niet praten.

Nou ja, maar als kikkers nu eens wel konden praten?
Dan hoorde je vermoedelijk zoiets als:
‘Hee hallo, wat leuk! Dag Bep, jij ook hier? Dát is toevallig!’

En als Bep haar bezoeker, die een mannetjeskikker is en Frans heet, dan een hartelijke welkomstzoen geeft met haar lange, kleverige kikkertong, dan verandert Frans subiet in een prins – tenslotte is dit een hoofdstuk over toveren. Frans d’n Eerste. Een kikkerprins weliswaar, dus daar zie je van buiten niets van.

‘Dat is toevallig’, aldus een van de betrokkenen. Is dat nu zo? Ja, voor Frans wel natuurlijk. En voor Bep. Maar voor ons niet, voor u en mij. Wij wisten dat het er een keer van moest komen. Als je maar lang genoeg wacht. Dat het nu net Frans en Bep zijn die het overkomt: best hoor, het hadden wat ons betreft ook Mo en Denise kunnen zijn, drie tegels verderop.

Maar Frans? Dat is een denkertje. Die legt zich er niet bij neer. Kort geleden heeft hij wat in de verzamelde werken van Carl Gustav Jung zitten lezen, en hij fluistert kwakend: ‘Nee hoor, dit kan geen toeval zijn. Zie je wel? Synchroniciteit. Dit betekent iets.’

Lieve lezer, zijn wij niet allemáál kikkers op een tegelterras? Springen wij ook niet, minstens één keer per minuut, hoog op om daarna verwonderd te ontdekken waar we nú weer geland zijn?

Nee natuurlijk. We zijn mensen en we hebben wel wat beters te doen.

Maar in één opzicht klopt de vergelijking wel. Het kan niet anders: ook wij maken natuurlijk wel eens dingen mee die erg toevallig zijn. Voor ons, dan. Een mensenleven bestaat uit een aaneenrijging van miljoenen gebeurtenissen. Als daarbij nooit eens iets toevalligs gebeurde, zou dat wel verdomd toevallig zijn. Anders zouden alle dingen die je in je leven meemaakt precies gladjes langs elkaar heen bewegen zonder elkaar ooit te treffen, als kikkers die op mysterieuze wijze altijd maar weer op een tegel landen waar nog geen andere kikker zit. Dat zou, naarmate je ouder wordt, steeds merkwaardiger worden.

Twee keer Sanquin binnen acht uren? Nou én? Gewoon twee kikkers op één tegel.

Waar komt dan toch die magische gedachte vandaan, dat toevalligheden betekenis moeten hebben? Van twee dingen.

Om te beginnen: toen wij – u en ik – samen naar de kikkers op mijn terrasje stonden te staren, keken we van bovenaf. Als buitenstaanders. Romanschrijvers noemen dat het god-perspectief. Wij zagen alles, wij wisten alles. Wij zagen hoe de meeste kikkers in hun eentje op een tegel landden en dan een minuut wazig voor zich uit zaten te kwaken. Ook zagen we zo nu en dan kikkers die elkaar ontmoetten en dan aangenaam verrast waren. Wij niet, want zulke ontmoetingen waren op den duur onvermijdelijk, zo begrepen we.

Het is dus een kwestie van perspectief: het kikker-perspectief tegenover het god-perspectief. Zit je er als kikker middenin, dan is alles wat je overkomt betekenisvol en bijzonder. Kijk je van buiten, dan is het allemaal heel gewoon.

Ieder mens bekijkt de wereld vanuit zijn of haar eigen ogen. Door de ogen van een ander kijken kunnen we nu eenmaal niet. Ja, we komen een aardig eind, met tv-camera’s, met rollenspellen, met speelfilms en first-person shooters en zo meer. Maar zelfs dan beoordeel je alles wat je ziet met jouw brein. Jouw referentiekader, jouw herinneringen, voorkeuren en angsten. Ieder beoordeelt de wereld vanuit een egocentrisch standpunt: met jou in het midden.
Daar is op zichzelf niets mis mee, hoor. Egocentrisch is niet hetzelfde als egoïstisch. Het betekent alleen dat je jezelf als maatstaf neemt van alle dingen – eenvoudig omdat je niet anders kunt.

Weet u nog de Wet van het Antropomorfisme? Elk ding is een beetje mens. Zo kijken we tegen de dingen aan, aangezien we zelf mensen zijn. Op die manier kunnen we enigszins snappen hoe alles in elkaar zit.
Achter die wet zit nog een andere, diepere wet. In feite is het: Elk ding is een beetje mij.
Of op zijn minst is alles wat er gebeurt, iets dat met mij te maken heeft.

Lopen we over straat: iedereen kijkt naar mij (denken we). Hoe zie ik er uit?
Wordt er op een feestje gelachen? Ze lachen vast om mij.
Waarom heb ik dat nou altijd?
Ik ben een geluksvogel.
Jezus houdt van mij.
Iedereen moet mij aardig vinden.
Ik heb ook altijd pech…

De Wet van Mij:

    Alles gaat over mij.

Natuurlijk: het zijn allemaal primitieve gedachten. Kindergedachten, of op zijn best puberale gedachten. Voor baby’s is het woordenloos vanzelfsprekend dat alles over hen gaat, ze zijn niet eens in staat om het anders te bezien: hun wereld bestaat uit handen, voeten, rammelaars en borsten, meer is er niet. Dat is waarom ik in het vorige hoofdstuk mijzelf als baby liet denken: Ik ben god. Daar groei je overheen, althans de meesten van ons.

Maar er zijn heel wat volwassenen die dit soort cognities hun hele leven koesteren. ‘Ik heb ook altijd pech’. ‘Iedereen kijkt naar mij.’ Een klein beetje, op zijn minst. Denkt u zoiets wel eens? Ik wel, soms, tegen beter weten in.

In de loop van je jeugd ontdek je dat niet alles in de wereld over jou gaat. Dat er miljarden mensen zijn, elk met hun eigen levensverhaal, iedereen startend vanuit een egocentrisch standpunt. Het doet even pijn om daar afstand van te doen. Ik ben niet heel bijzonder. Ik ben er één van velen.

Wat het volwassen worden met afzonderlijke mensen doet, dat heeft de wetenschap gedaan met de mensheid als geheel. Ooit dachten we dat de mens de meest bijzondere creatie was van één of meer goden. Dat onze planeet het middelpunt van de kosmos was, waar de zon, de maan, de planeten en de vaste sterren in cirkels omheen draaien. De Hemelse Sferen.

Maar u kent het verhaal. Copernicus was een van de eersten in West-Europa die het antropocentrische wereldbeeld verknoeiden. Maar hij liet ons althans nog denken dat onze zon in het midden van het universum staat. Later kwamen er flauwe sterrenkundigen die ons vertelden dat onze zon er één is van zo’n honderdmiljard sterren die samen ons melkwegstelsel vormen. Een gigantisch eiland in het heelal, waarin onze zon een tamelijk gewoon, vrij klein sterretje in een buitenwijk is, een soort Vinex-locatie, en waarin vermoedelijk miljoenen planeten krioelen van leven, misschien wel intelligent leven, net als wij. En dat ons melkwegstelsel er één van vele is, die met z’n allen door de bijna lege ruimte zwerven van ons universum. Een universum dat op zijn beurt misschien zelfs behoort tot een multiversum met oneindig veel heelallen. Niks middelpunt! Er is geen middelpunt, nergens.

Wie ben jij dan nog?

Gelukkig gebeuren er zo nu en dan dingen die wel érg toevallig zijn. Heb je blijkbaar toch nog een soort bijzondere status. In relatie tot het Noodlot. Gaat het allemaal toch nog een beetje over mij.

 

33. Gretiggelovig

Wat je niet ziet, dat zie je niet. Ik zei u al dat er twee redenen zijn waarom wij betekenis hechten aan toevallige gebeurtenissen, en dit is de tweede.

Neem nu kikker Frans. Het was misschien tijdens zijn honderdtwintigste sprong dat hij tot zijn genoegen op kikster Bep stuitte. Dat vond hij heel toevallig, maar daarbij vergat hij gemakkelijk dat hij in de voorafgaande honderdnegentien sprongen op een lege tegel landde. Hij had natuurlijk bij elk daarvan kunnen denken: Wat toevallig, dat ik op een lege tegel kom. Maar dat doe je niet! Een lege tegel is een non-event, een ongebeurtenis. Daar sta je niet bij stil, je gaat door totdat er wél iets gebeurt. Zolang er niets gebeurt is er niets te zien. En wat je niet ziet, dat zie je niet.

Ook onze mensenlevens zijn vol met lege tegels. Met ongebeurtenissen. Neem nu Sanquin. Toen ik die naam binnen acht uren tweemaal tegenkwam, wist ik zeker dat ik die naam nog nooit eerder gezien had. Maar hoe wist ik dat zo zeker? Het kan heel goed zijn dat ik de naam al eerder gezien had, misschien al wel tien keer. Zo’n beetje oppervlakkig, op de tv of in een krant. Omdat het niets voor mij betekende, heb ik er niet op gelet. Maar door het cryptogram werd ik gedwongen om mij in de naam te verdiepen, en toen ik het woord de volgende morgen in de krant zag, was het opeens een gebeurtenis geworden.

Als dat zo is – en dat kan ik niet nagaan – dan wordt het toeval van die ochtend opeens een stukje minder sensationeel. Gewoon de elfde keer dat ik het woord in de krant zag, alleen had ik er deze keer de vorige avond al iets mee gedaan.

Gekleurde waarneming dus. Gekleurd door mijn aandacht. In de psychologie heet dat een aandachtsbias, wat een gruwelijke verkleving is van een Nederlands en een Engels woord. Bias: een vooringenomenheid als gevolg van de dingen waar ik op let.

De beroemde Wet van Murphy is ook zo’n voorbeeld van een aandachtsbias. ‘Alles wat fout kan gaan, gaat fout.’ Ook bij mij, want net als iedereen let ik alleen op wat fout gaat en niet op alle keren dat iets gewoon volgens verwachting gaat: dat zijn ongebeurtenissen, daar besteed je geen aandacht aan.

Bias, vooringenomenheid dus, is een van de voornaamste oorzaken van magisch denken. Een beroemde bias is de bevestigingsbias. Die houdt in dat je eerder gebeurtenissen opmerkt die je vooroordelen versterken dan gebeurtenissen die daar tegenin gaan. Die zie je liever niet: ze maken je maar onzeker. Weet u nog van mijn allereerste natuurwetten, toen ik nog een baby was? Als gillen, dan borsten, bijvoorbeeld. Die wet ging niet altijd op. Maar dat versterkte mijn geloof in die wet alleen maar. Ik besteedde immers veel meer aandacht aan de keren dat de wet klopte dan wanneer dat niet zo was.

Op dezelfde manier: afkloppen. U weet wel: als je per ongeluk iets zegt dat ongunstig zou kunnen uitpakken (juist doordat je het zegt: een prachtige magische gedachte: het is het lot uitdagen…), moet je het afkloppen op blank hout. Pas op: beschilderd of gelakt hout werkt niet! Daar worden helaas veel fouten mee gemaakt.

Waarom past bijna iedereen dit magisch ritueel toe? Omdat het echt werkt, kijk maar: iedere keer als het goed afloopt wordt de kracht van het rituele afkloppen bevestigd. Loopt het een keer fout af: nou ja, geen enkele natuurwet is volmaakt. Of: ik heb niet goed genoeg afgeklopt, het lag aan mij. Niet aan de wet.

Al met al heb ik daarmee de voornaamste ingrediënten genoemd die samen de basis vormen van het magisch denken.

Z:      Snakken naar Zekerheid = slecht verborgen angst.

E:      Egocentrisch standpunt = Je kijkt nu eenmaal altijd uit je eigen ogen.

B1:    Aandachtsbias = De dingen die je ziet, zie je beter dan de dingen die je niet ziet.

B2:    Bevestigingsbias = Je ziet liefst dat alles klopt.

K:      Kritische houding = Je gelooft niet zomaar alles, eerst effe checken.

                  Z + E + 2BK = GG.

GG:   Gretiggelovig.

Gewoon een beetje wiskunde. Deze formule is de basis van het magisch denken.

 

Uit hoofdstuk 4, Verklaren

62. De Wetten van de Eenvoud

Op mijn salontafel, midden in mijn woonkamer, staat een kabouter. Hij is groen en ongeveer zestig centimeter hoog. Hij grijnst naar me vanuit zijn baard.

Niet dat ik dat kan zien! Hij is namelijk onzichtbaar. Onhoorbaar ook, want hij beweegt geluidloos en zegt geen woord. Als ik hem probeer te pakken of zelfs maar te voelen, beweegt hij soepel opzij of naar achteren en vermijdt zo iedere aanraking.

Verder doet hij niet veel. Hij drinkt niet van mijn bier. Hij blaast mijn kaarsen niet uit, hij slaat de bladzijden van mijn boek niet om, hij kietelt me niet. Kortom, er is geen enkele manier waarop ik kan constateren dat hij er is.

Waarom denk ik dan toch dat hij daar staat? Omdat ik dat geloof.

Nee, ik kan niet bewijzen dat mijn kabouter bestaat. Dat is waar. Maar haha! U kunt ook niet bewijzen dat hij niet bestaat.
Ga maar na: is mijn geloof strijdig met de waarneming? Welnee. Hij is immers niet waar te nemen!
Is mijn geloof dan misschien strijdig met de logica? Ik dacht het niet. Kunt u één logische reden noemen waarom de Groene Kabouter niet op mijn salontafel staat? Hij heet trouwens Farzimul, had ik u dat al verteld? Hij is hoogintelligent.

De hedendaagse sterrenkundigen geloven in donkere materie. Dat is materie die nog nooit door iemand gezien is. Die je ook helemaal niet kunt zien: het spul is donker. Je kunt het ook niet horen of ruiken of proeven. Ik heb het niet over zwarte gaten, begrijp me niet verkeerd. Ik heb het over een materiaal waarvan niemand een idee heeft wat het is. Maar het moet er zijn, aldus de astronomen. Want anders kun je niet goed begrijpen waarom de reusachtige sterrenstelsels waarmee het universum gevuld is, zijn zoals ze zijn. De zichtbare materie is domweg niet zwaar genoeg om die stelsels in groepen bijeen te houden en ze te laten rondwentelen in het tempo waarin ze dat doen. De enige manier om te snappen hoe dat kan, is dat er materie is die we niet kunnen waarnemen. Niet direct tenminste, tot nu toe. Donkere, onbekende materie, die zelfs veel zwaarder is dan alles wat we wel kunnen zien: wel vijf maal zo zwaar. Wat we zien is dus maar een tipje van de kosmische sluier: we missen het overgrote deel van de werkelijkheid nog volledig! En dan heb ik nog niet eens de nog veel mysterieuzer donkere energie genoemd.

Gelooft u in die donkere materie? Misschien doet u dat. Dat hangt er wellicht van af in hoeverre u de sterrenkundigen vertrouwt; of eventueel in hoeverre u zelf sterrenkundig bent. Gelooft u in kabouter Farzimul? Ik durf te wedden van niet. Maar waarom eigenlijk niet?

Omdat het eind dan zoek is! Want als je dit soort dingen serieus gaat nemen, dan kun je alles wel gaan geloven. Hebt u het lieflijke blote elfje Quantibammel al gezien, dat op uw rechterschouder zit? Nee natuurlijk, want ook zij is onzicht- en onvoelbaar. Voor je het weet is de wereld gevuld met miljarden wezentjes en objecten, elk met hun eigen naam en karakter. Als je niet oppast, is dat wat wij kunnen waarnemen slechts een duizendste van alles waar we in geloven. En krijg je oorlogen tussen zij die geloven in groene kabouters, zoals ik, en degenen die het geloof in paarse of rood-wit-gestreepte baardloze kabouters aanhangen. Dat gaat allemaal niet goed.

Maar ja, en die donkere materie dan? Kun je ook niet zien. Maar sterrenkundigen zijn wetenschappers, je verwacht niet dat ze in onzin geloven. Donkere materie verschilt dan ook van kabouter Farzimul en elfje Quantibammel: er is een reden voor. De astronomen zitten met een opvallend probleem: hun sterrenstelsels vallen uit elkaar! Of liever: dat doen ze juist niet, terwijl de berekeningen laten zien dat ze dat zouden moeten. Om dat probleem op te lossen hebben ze de donkere materie bedacht. Ik lieg als ik zeg dat ze daarin geloven – inderdaad, ik loog zojuist dus – maar ze hebben het wel als een hypothese naar voren gebracht. Een veronderstelling dus, die je in de praktijk kunt proberen te toetsen. Dat levert heel aardige banen op bij sterrenwachten en universiteiten. En met wat geluk ook nieuwe inzichten.

Kortom, het is prima wanneer je iets geks bedenkt en er zelfs in gaat geloven: op voorwaarde dat je daar een goede reden voor hebt. Heb je die niet, dan doe je er goed aan om je fantasie niet mooier te maken dan het is: namelijk een fantasie. En er niet in te gaan geloven. Anders is het einde zoek.

Dat alles laat zich uitdrukken in een mooie wet.

De Eerste Wet van de Eenvoud

    Als de wereld, of een stukje daarvan, op verschillende manieren verklaard kan worden,
     En deze verklaringen zijn precies even goed,
    En één van de verklaringen is identiek aan een andere maar met bepaalde toevoegingen,
    Dan zijn deze toevoegingen overbodig, en doe je er goed aan om ze te schrappen.

Mijn wereldbeeld mét groene kabouter is exact even goed als datzelfde wereldbeeld zonder die kabouter, en dus is Farzimul een overbodige toevoeging. Ik dien hem te schrappen, en dat doe ik bij dezen.

Deze belangrijke wet is door de eeuwen heen door veel filosofen en wetenschappers geformuleerd. De beroemdste formulering is afkomstig van de middeleeuwse geestelijke Willem van Ockham. Het schrappen van overbodige toevoegingen staat dan ook bekend als het ‘Scheermes van Ockham’.

Pluralitas non est ponenda sine neccesitate: Meervoudigheid moet niet worden aangenomen zonder noodzaak.

Want er moet niets nieuws voorgesteld worden zonder een geldige reden, tenzij het vanzelfsprekend is, of door ervaring bekend, of door de autoriteit van de Heilige Schrift bewezen.

William of Ockham (Latijn: Occam), 1288 – 1347: Quaestiones et decisiones in quattuor libros Sententiarum Petri Lombardi (Zinnen van Peter Lombard: Leidse editie, 1495). Boek 1: distinctie 27 vraag 2 en distinctie 30 vraag 1.

Weet u nog van de meridianen die volgens de Chinese acupuncturisten zouden bestaan? Ooit waren die een uitstekende hypothese. Maar op grond van modern onderzoek is de hypothese verworpen en zijn de meridianen overbodige toevoegingen geworden. Ze dienen dus te worden weggesneden, net als mijn groene kabouter.

Het citaat uit Ockhams boek laat zien dat er voor hem verschillende geldige redenen bestonden om nieuwe ideeën te handhaven. Naast ‘ervaring’ – wij zouden spreken van waarnemingen – schrijft hij ook over ‘vanzelfsprekendheid’ en – het kan niet uitblijven bij een gelovige monnik – over Gods woord, de Bijbel. Op die ‘vanzelfsprekendheid’ kom ik terug in het hoofdstuk over filosofie. Over de Bijbel schrijf ik al in het volgende hoofdstuk, dat over godsdiensten gaat.

De zojuist genoemde Eerste Wet kun je nog een stapje verder zetten. De Tweede Wet van de Eenvoud is voor wetenschappers een belangrijke gedragsregel:

De Tweede Wet van de Eenvoud

    Als de wereld, of een stukje daarvan, op verschillende manieren verklaard kan worden,
    En deze verklaringen zijn precies even goed,
    Maar niet allemaal even eenvoudig,
    Dan doe je er goed aan om vooralsnog de eenvoudigste verklaring te hanteren.

Let op het woordje ‘vooralsnog’: geen enkel wetenschappelijk oordeel kan ooit definitief zijn. Want je weet het maar nooit: verklaringen die vandaag precies even goed zijn, zijn dat misschien morgen niet meer! En dan kan het gebeuren dat je je keuzes moet herzien.

< Previous page       Back to Top       Next page >